Beeldenpark de Havixhorst

Bertus Sondaar

(Amsterdam, 1904 – Loenen aan de Vecht, 1984)

Sondaar ging in 1920 naar de Quellinusschool, een kunstnijverheidsopleiding, waar vooral de boetseerles van Barend Jordens hem erg aansprak. Het ouderlijkhuis van een van zijn medeleerlingen, de latere edelsmid Nico Witteman, was een ontmoetingsplaats van muziekliefhebbers. Sondaar, die al vanaf jonge leeftijd zangles volgde, ging er graag naartoe en ontmoette daar Mari Andriessen. Op aanraden van Witteman deed Sondaar in 1927 toelatingsexamen voor de Rijksakademie van Beeldende Kunsten. Samen met Antonia (Ton) Dobbelmann vormde hij dat jaar de beeldhouwklas van Jan Bronner. Zij trouwden in 1930 en vertrokken naar Frankrijk, waar Sondaar in Parijs aan de Académie Scandinavië les kreeg van de Franse portretbeeldhouwer Charles Despiau. Na een jaar in Amsterdam verhuisde het gezin Sondaar in 1932 naar een klein dorpje buiten Parijs. Daar onderhielden zij contact met andere Nederlanders die in de omgeving huisjes hadden, onder wie Jan Bronner en Han Wezelaar, die in 1947 zou trouwen met Liesbeth, een zus van Ton die ook beeldhouwster was. Terug in Nederland vestigden zij zich in 1937 in een groot huis in Loenen aan de Vecht met atelierruimte voor Sondaar en zijn vrouw. Een eenmanstentoonstelling bij een Amsterdamse kunsthandel in 1940 bracht Sondaars doorbraak, maar door de Tweede Wereldoorlog bleven opdrachten uit. In hun huis in Loenen boden zij onderdak aan verschillende onderduikers, onder wie de zangeres Julia Culp. Door haar ging Sondaar zich weer meer op het zingen richten. In de bezettingsjaren bleef Sondaar portretten maken, voornamelijk van kinderen en vrouwen uit de omgeving. Na de oorlog kreeg hij veel portretopdrachten en portretteerde onder meer koningin Juliana, Louis Couperus en Franz Schubert.

De stijl van zijn werk valt onder de noemer modern-classicistisch. Zijn beelden gaven in de jaren dertig een eerste aanzet tot de moderne beeldhouwkunst in Nederland. Hij benaderde zijn model strikt objectief; gelijkenis en karakter werden uitsluitend in vormen bereikt. Zijn klassieke portretten naar levend model zijn tijdloos, realistisch, met een ingetogen, subtiele uitdrukking.

Albert Alberts (1938)

Brons, 34 x 9 x 22 cm

Na zijn studie Indologie ging Alberts naar Parijs, waar hij als volontair in dienst trad bij het Franse ministerie van Koloniën om in de archieven te kunnen werken aan zijn proefschrift. Na zijn promotie in 1939 in Utrecht werkte hij gedurende een langere periode als ambtenaar, onder andere in Indië en bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast was hij politiek redacteur van het weekblad De Groene Amsterdammer, waarvoor hij over politieke en historische onderwerpen schreef. Hij was een begenadigd schrijver en publiceerde vanaf begin jaren vijftig meerdere verhalenbundels en romans. In 1995, het jaar van zijn overlijden, werd voor zijn hele oeuvre aan Alberts de P.C. Hooftprijs toegekend.

Tijdens zijn middelbareschooltijd in Apeldoorn raakte Alberts bevriend met de kinderen Dobbelmann. Toen hij in Parijs verbleef had hij daar contact met Liesbeth Dobbelmann, die er toen piano studeerde. Ook bezocht hij het gezin Sondaar regelmatig en in de zomer van 1935 maakte Sondaar deze portretkop van Alberts.