Beeldenpark de Havixhorst

Piet Esser

(Baarn, 1914 – Leeuwarden, 2004)

In 1921 bezocht Esser met zijn vader in Bussum de bekende beeldhouwer Lambertus Zijl, wat veel indruk maakte. Op zijn vijftiende sneed hij zijn eerste beeldjes in hout en na de middelbare school vroeg hij Zijl advies over een opleiding tot beeldhouwer. Die verwees hem door naar Jan Bronner. Omdat Esser ziek werd kon hij pas in 1934 toelatingsexamen doen voor de Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, waar hij vier jaar lessen volgde bij Jan Bronner. In 1938 behaalde Esser de zilveren medaille in de Prix de bij Rome. Het jaar daarna studeerde hij aan de academie in Zagreb bij Ivan Meštrović, die de ‘Rodin van de Balkan’ werd genoemd en maakte aansluitend een ‘Grand Tour’ door Italië, Joegoslavië en Griekenland. Hij moest vanwege het oorlogsgeweld in 1941 terugkeren naar Amsterdam, waar hij twee jaar later trouwde hij met de schilderes Dora Wellensiek.

Esser werd in 1945 gevraagd een beeld te maken voor een monument voor de gevallenen in Ede. Hij leerde in 1946 Han Wezelaar kennen, met wie hij zijn leven lang bevriend bleef. In 1947 volgde Esser Bronner op als hoogleraar beeldhouwkunst aan de Rijksakademie en bleef dat tot zijn pensioen in 1979. Tot zijn leerlingen behoorden onder meer Marius van Beek, Gooitzen de Jong, Nic Jonk, Frank Letterie, Eddy Roos, Theo van de Vathorst en Jan Wolkers. In 1947 verbleef hij een paar weken in Parijs, waar hij Musée Bourdelle, Musée Rodin en ateliers van Jean Arp, Constantin Brancusi, Alberto Giacometti, Henri Laurens, Jacques Lipchitz en Ossip Zadkine bezocht. Onder invloed van het werk van Laurens en Lipchitz experimenteerde hij enige tijd met een combinatie van figuratie en abstracte vormen. Hij keerde in de jaren erna regelmatig terug naar Parijs en maakte rondreizen door Frankrijk, Spanje, Italië en Egypte. Het gezin verhuisde in 1948 naar de Zomerdijkstraat, waar ook Fred Carasso en Charlotte van Pallandt woonden. Veertig jaar later, in 1985, vestigden Esser en zijn vrouw zich in Grezelles, Frankrijk.

Esser zat in veel besturen en commissies en was betrokken bij de organisatie van de beeldententoonstellingen in park Sonsbeek bij Arnhem.

Naast zijn werk aan de academie voerde Esser opdrachten uit voor portretten en beelden in de openbare ruimte en maakte hij vrij werk. Hij boetseerde graag in klei en was. Beweeglijkheid boeide hem en dat is vooral zichtbaar in zijn beelden van sporters, waarvan hij enkele series heeft gemaakt. Esser was een van de eersten die penningkunst als een volwaardige kunstvorm beschouwde en droeg dat over op zijn studenten. Zelf ontwierp hij ruim 150 penningen, waaronder de Rembrandtpenningen.

Brederomonument (1956-1968)

Brons 134 x 78 x 54 cm

 

Rond 1954 kreeg Esser van de gemeente Amsterdam de opdracht voor dit monument, dat op de Nieuwmarkt moest komen te staan. Dat was ruim op tijd om het in 1968 af te hebben: het jaar waarin de 350e sterfdag van de schrijver Gerbrand Adriaensz. Bredero werd herdacht. Esser liet zich inspireren door een passage uit De Spaanse Brabander Jerolimo, waarin de hoofdrolspeler, een oplichter uit Antwerpen die naar Amsterdam was gekomen, tegen Trijn, een vrouw van lichte zeden zei: “o joffrouw, wildij mij een courtesij bewijzen, Zo laat uw slave toe, dat hij u eensjens kust”. Esser wilde met deze scène de sfeer en de geest van Bredero’s tijd weergeven en het Amsterdamse volkskarakter van destijds neerzetten. In opdracht van de Brederocommissie ontwierp Esser ook een portretpenning van de schrijver, waar hij op de keerzijde het beeld heeft weergegeven.


1607709924-piet-esser.jpeg