Beeldenpark de Havixhorst

John Rädecker

(Amsterdam, 1885 – 1956)

Rädeckers vader stamde uit een geslacht van Duitse kunstambachtslieden en was houtsnijder. Hij stuurde zijn drie zoons vaak naar de gipsenzaal van het Rijksmuseum in Amsterdam, waar afgietsels stonden van bouwornamenten en kopieën van hoogtepunten uit de Europese beeldhouwkunst, waaronder de Mozesput van Claus Sluter en werk van Michelangelo, om die na te tekenen. Na de lagere school gingen John, Willem en Toon, als gezel in de leer. John bezocht daarnaast de Avondambachtsschool van den Maatschappij voor den Werkenden Stand (1897-1899), waar zijn vader boetseerles gaf. Vervolgens ging Rädecker tot 1904 naar de Teekenschool voor Kunstambachten, waar hij leerde hakken in steen. Na een jaar aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam deed hij in 1906 succesvol toelatingsexamen voor de beeldhouwklas van de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Hij volgde daar echter niet de lessen bij Bart van Hove, maar bezocht de avond- en ochtendklas voor naakttekenen (1906-1910). In zijn academietijd leerde hij Jan Bronner, Hildo Krop en Kasper Niehaus kennen. Samen met Gijs Jacobs van den Hof bracht Rädecker ook korte tijd door op de Academie in Antwerpen, waar de schilder Isidoor Opsomer doceerde (1910-1911). Rädecker bleef, vooral voor 1940, vaak schilderen en tekenen. Kort na zijn opleiding was hij een aantal keren in Parijs, waar hij ook later regelmatig zou terugkeren. In Nederland had hij lang een huis in Groet, maar woonde onder meer ook in Amsterdam en Het Gooi.

Rädecker exposeerde succesvol bij bekende kunsthandels en verkocht werk via ‘kunstpaus’ H.P. Bremmer, die onder meer Hélène Kröller-Müller adviseerde. Zijn werk werd direct na de Eerste Wereldoorlog als zeer vernieuwend gezien. Zijn beelden werden gekenmerkt door vervorming, met nadruk op sensitiviteit en sensualiteit, maar werden vanaf halverwege de jaren twintig wat klassieker van vorm. Rädecker voerde in het interbellum af toe bouwbeeldhouwkunst uit en ontwierp voor Den Haag een monument voor Jan Toorop, met wiens dochter Charley hij goed bevriend was.

Direct na de bevrijding ontstonden er plannen voor een Nationaal Monument. Op advies van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers ging de opdracht naar Rädecker. Het definitieve ontwerp kwam tot stand in samenwerking met architect J.P. Oud. Bij de uitvoering van de beelden van het monument op de Dam in Amsterdam kreeg Rädecker hulp van zijn broer Toon en zijn zoons Han en Jan Willem. Voor de vrouwenfiguur met kind op de centrale pyloon, het symbool voor de Vrede, stond Truus Trompert model. Rädecker overleed voor het monument gereed was.

Vrouw/Portret van Anni Rädecker-ten Herkel (1930)

Brons 39,5 x 22 x 25

Dit portret maakte Rädecker in 1930 van zijn tweede vrouw, Gerardina Johanna Antonia ten Herkel, die Jo werd genoemd. Zij was de zuster van Jan ten Herkel, die deel uitmaakte van de vriendenkring van Rädecker uit zijn studietijd. Rädecker was in 1913 getrouwd met Anni de Roos, met wie hij een dochter en twee zoons kreeg, van wie de jongste jong overleed. Zoon John jr. zou zijn vader later af en toe helpen bij het uitvoeren van beelden. Enkele jaren na hun huwelijk werd Rädecker verliefd op Jo. Een tijdje vormden Rädecker, Anni en Jo een ‘ménage à trois’, maar in 1917 wilde Anni toch scheiden. Het jaar erop trouwde Rädecker met Jo, die hij, heel verwarrend, ook Anni noemde. De twee zonen die zij samen kregen, Han en Jan Willem, werden ook beeldhouwer en zouden hun vader onder meer helpen bij de uitvoering van het Nationaal Monument op de Dam in Amsterdam.

Kunstcriticus Hammacher omschrijft zijn werk als romantische eentonigheid, met een terugkeer van telkens dezelfde grondmotieven: “Zonder overdrijving kan men in Rädecker vooral de beeldhouwer zien, die een merkwaardig sterke en zeldzame intuïtie heeft voor het vrouwelijke in de vrouw en de sublimering daarvan op een wijze waarin de paradijsherinnering leeft en de pijn van de verdrijving.”